Taal en motorische ontwikkeling


Taal en motoriek zijn heel belangrijke domeinen in de ontwikkeling van kinderen.  Het bereikte niveau op het vlak van taal enerzijds  en van motoriek anderzijds, determineert in belangrijke mate de schoolrijpheid van een kind.  Het begrijpen van opdrachten, deze nauwkeurig uitvoeren en zichzelf kunnen uiten, veronderstelt een goede taal en motorische ontwikkeling.

Taal is niet alléén een communicatiemiddel.  Zij is de basis van alle leerfuncties.  Indien we bijvoorbeeld de begrippen "meer", "minder"," gelijk", "eerste", "laatste" e.a. niet beheersen, zullen we  ook moeilijkheden vertonen bij het aanleren van rekenvaardigheden.  Een tekort in taalontwikkeling kan leiden tot hiaten in het leerproces, onzekerheid, faalangst  en onbegrip in sociale relaties.

Biologische, cognitieve factoren en sociale vaardigheden hebben alle drie in verschillende mate een invloed op de taalontwikkeling.  Zo bezit elk kind een aangeboren aanleg voor taalverwerving.  Hij omvat kritieke periodes, m.n. de periode waarin het kind klanken aanleert en de periode waarin  hij de zinsbouw aanleert.  Deze periodes zijn bepalend voor het correct aanleren van de taal en moeten voldoende ruimte krijgen om zich te ontwikkelen.  De cognitieve ontwikkeling leidt ertoe dat allerlei kwantitatieve begrippen en tijdsaanduidingen optreden.

Taal aanleren is ook persoonsgebonden.  Daarom is het belangrijk dat een persoon steeds dezelfde taal gebruikt wanneer hij zich tot een kind richt. Kinderen leren door o.a. nabootsing van de omgeving, en ook de taalverwerving behoort daartoe.  Verschillende contacten met "de andere" helpen voor een rijkere taalontwikkeling.

We kunnen taalontwikkeling in drie opeenvolgende periodes indelen: de voor-talige periode, de vroeg-talige periode en de differentiatieperiode.  Gedurende de eerste periode spreekt het kind nog niet "echt".  Over geluiden uiten, naar klanken, brabbelen en sociaal brabbelen om contact te leggen, geraakt het kind in de vroeg-talige periode.  Hier zegt het zijn eerste zin. Aanvankelijk gaat het om een éénwoordzin  met bepaalde intonatie.  Het woord staat voor een ganse zin.  Hier gebeurt de eerste stap van de ontdekking van taal als symbool.  Dan komt de twee woordzin waar het kind gaat relaties leggen tussen twee begrippen en dit uiten in taal.  De woordenschat breidt enorm uit en het kind leert geleidelijk aan een beter inzicht te verwerven in de precieze afbakening van bepaalde begrippen. Zo komt het tot het maken van meerwoord zinnen.  het kind leert steeds meer relaties kennen en heeft de drang om alles te verwoorden. Tenslotte, gedurende de differentiatieperiode, gaat kindertaal steeds meer op volwassen taal lijken.  Zinnen  worden steeds vollediger en ingewikkelder.  Het kind is druk bezig met morfologieregels (vormveranderingen van woorden).  Het leert alle klanken goed uitspreken en praat steeds meer verstaanbaar.  Naast abstracte begrippen leert het ook begrippen van tijd en ruimte.  Het zoekt verklaringen voor woordbetekenissen en verzint nieuwe woorden. Doordat het ook met andere kinderen praat, leert het ook nieuwe dingen over communicatie zoals bijv. onderhandelen. Aan het einde van deze periode (rond 5 jaar) verschilt de kindertaal weinig met de volwassen taal. Slechts lijdende zinnen en onregelmatige woordvormen zijn nog moeilijk.

Ook motorische aspecten zoals grove motoriek, evenwicht, ooghandcoördinatie, lichaamsbesef, ruimte en tijdsorganisatie   moeten voldoende ontwikkeld zijn om te leren lezen, schrijven en rekenen.  Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met een tekort aan bewegingservaring dikwijls leerproblemen vertonen.  Zij missen voor een stuk tijd en ruimtebesef.  Door zich te bewegen in de ruimte leert het kind afstand en grootte ervaren en hoe die elkaar beïnvloeden.  Het leert eveneens éénzelfde voorwerp langs verschillende kanten bekeken als éénzelfde voorwerp te herkennen.  Hiermee wordt de basis voor het begrijpen van grootte, verhoudingen, afstanden .. gelegd.  Aangezien de oriëntatie in de ruimte vanuit het lichaam verloopt, is een goede kennis van dat lichaam eveneens van belang.

Wanneer men de psychomotorische evolutie van het kind nagaat, merkt men dat de motorisch zintuiglijke fase of sensomotorische fase  en de perceptueel motorische fase samenvallen met de taalontwikkeling.  Om voorwerpen te leren kennen, gaat het jonge kind die moeten betasten.  Via motoriek en tastzin leert het kind over zijn eigen lichaam en zijn omgeving.  Er worden signalen uit de binnen- of buitenwereld opgevangen door zintuiglijke functies.  Zo ontdekt het kind ook bepaalde relaties waarmee het oefent in zijn spel (doosje open, blokje erin).  Het kind kan de begrippen (in,uit,...) nog niet benoemen , maar kan ze wel hanteren.  Deze ontwikkeling is nauw verbonden  met de voor-talige en vroeg-talige periode.  Aanvankelijk spreken we hier nog niet van actief taalgebruik, doch een correct taalaanbod in deze fase is zeer belangrijk.  De taal brengt de associatie van woord en beeld tot stand.  Het woord maakt het mogelijk dat het begrip los komt van de sensomotorische ervaringen.  Zonder deze ervaring is er geen echte taalvorming mogelijk.

In de perceptueel motorische fase,die niet hiërarchisch volgt op de sensomotorische fase maar als een uitbouw ervan kan beschouwd worden, ontstaat het vermogen om zich iets voor te stellen wat niet aanwezig is.  Het kind kan symbolisch denken.  We krijgen een verschuiving van de motoriek naar de zintuigen: horen en zien  nemen de bovenhand op het tactiele. De koppeling van perceptie en motoriek, die gedurende de kleutertijd verder ontwikkeld wordt, blijft van enorm belang. Deze fase komt overeen met de vroeg-talige en de differentiatieperiode.  Gedurende deze fase ontwikkelt zich de actieve taalkennis volop.  Klanken, woorden, zinnen worden spontaan gekoppeld aan beweging.

Het jonge kind leert het best via zijn concrete ervaringswereld; dit is de wereld van de handeling.  Dit geldt ook voor de taalontwikkeling. In zekere mate blijft taal  "leeg" als er geen belevenissen, geen handelingsbetekenissen aanwezig zijn die de abstracte inhoud ervan weergeven.  Het kind kan slechts begrijpend verwoorden wat hij eerst gedaan heeft.  Doen, praten en denken vormen een eenheid.  Handelen en spreken versterken elkaar.  Door het handelen groeit langzamerhand het inzicht in samenhangen, leert het kind denkrelaties hanteren en groeit het begrip. Via bewegingsopvoeding kunnen begrippen op  een natuurlijke wijze hun vulling krijgen 

Meld aan of registreer om dit leermiddel volledig te bekijken

Registreren vraagt maar één minuut.
Leraren delen lesmateriaal en -inspiratie met jou
  • gratis lesmateriaal;
  • voor alle leeftijden en vakken;
  • makkelijk doorzoekbaar op lesonderwerp.
Registreer   Veilig en gratis
Je bent al lid?
Pedagogisch begeleider, Inspectielid