Je krijgt de Nederlandstalige zinnen die je (mondeling) moet vertalen naar het Duits. Zo leer je vragen stellen in de doeltaal in de klas.
Er zijn verschillende oefenvormen, zoals flashcards, invulvragen, dictee, matchoefeningen enzovoort, en …
Invuloefening waarin je een actieve zin passief maakt. Leerlingen kunnen hun antwoord zelf controleren.
De leerlingen maken goede Duitse zinnen met de gegeven woorden. Aandacht voor de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord en de vervoeging van het werkwoord.
Oefening op de hulpwerkwoorden van modaliteit: wissen, können, müssen, dürfen.
Oefening op de betekenis en vervoeging van hulpwerkwoorden van modaliteit.
Oefening op de hulpwerkwoorden van modaliteit: zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.
Oefening op de vervoeging van sterke werkwoorden in de verleden tijd (o.v.t. / v.t.t.).
Oefening op de sterke werkwoorden in de verleden tijd (o.v.t. / v.t.t.).
Oefening op sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd (o.t.t.), deel drie.
Oefening op sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd (o.t.t.), deel twee.