Vul de getallen tot 100 aan op de kralenketting. Bij de eerste kettingen tellen leerlingen met sprongen van 1. In een tweede oefenreeks wordt er geteld met sprongen van 2. 

Via deze bingo oefenen leerlingen rond getallenkennis tot 100. Ze koppelen elk getal aan de juiste MAB-voorstelling.

Via dit werkblad oefenen leerlingen het herkennen van tientallen en eenheden in een getal tot 100.

Leerlingen lossen volgende types oefeningen op:

• het getal noteren dat bij de MAB-voorstelling past;
• een getal voorstellen met MAB-materiaal;
…

Met deze dagstarters herhalen leerlingen wekelijks de geziene leerstof.

Volgende opdrachten komen aan bod:

• getallenkennis tot 100;
• optellen en aftrekken tot 100;
• maal- en deeltafels.

Memory waar de leerlingen getallen tot 100 moeten koppelen aan de juiste MAB-voorstelling.

Aan de hand van dit Notebookbestand kan je de getallen voorstellen op je digibord. Je kan de getallen samenstellen door ze over elkaar te schuiven.

Deze toets sluit aan bij het eerste hoofdstuk uit de methode Kadet 5.

Volgende leerstof komt aan bod:

• getallenkennis tot 100 000;
• hoofdrekenen met natuurlijke getallen en kommagetallen;
• cijferen met natuurlijke getallen.

Leerlingen oefenen de getallenkennis tot 100 aan de hand van volgende oefeningen:

• het getal noteren dat bij de MAB-voorstelling hoort;
• een getal voorstellen met MAB-materiaal;
• getallen splitsen in tientallen en eenheden;
• tellen met sprongen;
…

Met deze werkblaadjes wordt de getallenkennis tot 100 ingeoefend.

Leerlingen lossen volgende oefeningen op:

• getallen lezen;
• getallen leggen met MAB-materiaal;
• het getal noteren dat bij de MAB-voorstelling past;
• tellen met sprongen;
• getallen …

Dit rekenspel kan gebruikt worden om de getallen tot 100 in te oefenen met behulp van geld. De getallen worden voorgesteld met briefjes van 10 euro en stukken van 1 euro.

Leerlingen krijgen elk een kaartje waarop een getal tot 100 afgebeeld staat met MAB-materiaal. Als ze hun getal horen, dan lezen ze de opdracht op hun kaartjes voor. Hier moet dan weer een andere leerling op reageren.

De leerlingen krijgen een kaartje waarop een getal tot 100 gesplitst is in tientallen en eenheden. Ze wandelen naar een klasgenootje en zeggen het getal dat op hun kaartje staat (bijvoorbeeld: bij 3T 4E zeggen ze 34). De andere leerling doet …