Uitgebreide woordenlijst Nederlands-Portugees met frequent gebruikte woorden en standaardformuleringen zoals de dagen van de week, schoolmateriaal, dieren, het lichaam, de getallen en instructies in de klas.

Een themabundel met volgende onderwerpen:

• lezen van een weerbericht,
• verklaring weericoontjes,
• Beaufort,
• weerbericht opzoeken.

Quiz om eenvoudige woordenschat over het weer te herhalen en enkele woorden i.v.m. ziek zijn (verba in het presens).

In deze collectie vind je beeld- en geluidsfragmenten over het weer, samen met meer context en concrete lestips. 

In deze collectie fileren we het weer. We bestuderen wolken, de waterkringloop en de luchtvochtigheid, analyseren weerkaarten …

Deze themabundel is onderdeel van een groter hoofdstuk Mijn geboorteland, maar kan hier ook los van gebruikt worden.

De bundel werd ontwikkeld voor een module Waystage 2 en wordt vergezeld van een handleiding en een document met bijlages.

Een spreekopdracht over het weer combineren met de Bee-Bot, doe je met deze handige kaartjes voor de transparante Bee-Botmat. 

In deze geïntegreerde les wordt gewerkt rond beeld en drama binnen het thema Mens vs. natuur. 

In deze muzische les rond weergoden maken de leerlingen kennis met het werk van kunstenaar Kimmy Cantrell als inspiratiebron. In het eerste deel …

Toets om de woordenschatskennis omtrent het thema het weer te toetsen.

Vaardigheden:

• Foutloos lezen / kopiëren; 
• Zin verbinden met pictogram;
• passende zinnen bij foto sneeuwlandschap aanduiden.

Leerlingen surfen naar de website van Meteovista en zoeken daar allerlei info op over het weer:

• de temperatuur afgelopen nacht;
• hoeveel uur zon is er vandaag;
• wanneer komt de zon op en wanneer gaat de zon onder;
• ...

AB- oefening om de woordenschat rond het weer te oefenen. 
De cursisten krijgen elk een kaart waarop de weersverwachting van enkele steden ontbreekt. Ze vragen aan elkaar welk weer het is in een bepaalde stad.

Aan de hand van deze bundel oefenen leerlingen de woordenschat rond volgende thema's:

• school;
• emoties;
• groenten en fruit;
• beroepen;
• dagen van de week;
• maanden van het jaar;
• sporten;
• speelgoed;
• vervoer;
• kledij;
• dieren en planten;
• gebouwen en …

Je herhaalt de woordenschat van het weer, de kamers in het huis en instructies geven (zetten, leggen, hangen). Ook het verbum in het presens, perfectum en futurum (gaan + infinitief) komt aan bod.