Oefen de vrouwelijke en de mannelijke vorm van de bijvoeglijke naamwoorden aan de hand van enkele voorbeelden.

Oefen de woordenschat uit Trajet 4 met de flitskaarten of de oefeningen.

Oefenlijst met woordenschat over studeren.          

Oefen de woordenschat uit circuit 1 met de flitskaarten en de oefeningen.

Oefen de vocabulaire actif 3 uit circuit 4 met de flitskaarten of de oefeningen.

Oefen de vocabulaire actif van circuit 1 tot 3 met de flitskaarten en de oefeningen.

Zinnetjes in de je-vorm om tien vaak voorkomende werkwoorden bij het thema ziek zijn in te oefenen: avoir, être, aller, faire, devoir, vouloir, pouvoir, savoir, mettre, prendre.