Spel waarbij de leerlingen leren wanneer ze g of ch moeten schrijven?

Deze Bookwidgetsopdracht sluit aan bij thema 2, les 14 uit de methode Talent 4.

Je oefent rond volgende spellingsmoeilijkheden:

• woorden met ng of nk;
• woorden met g of ch;
• woorden met ei of ij;
• woorden met d of t.

Sleep de woorden met g en h naar de juiste kolom. 

Met deze herhalingsbundel oefenen je leerlingen de spellingsmoeilijkheden uit thema 1 van de methode Talent 5.

Volgende leerstof wordt ingeoefend:

• de tegenwoordige tijd van werkwoorden;
• woorden met g of ch;
• woorden met gt of cht;
…

Hoe schrijf je de afgebeelde woorden? Is het een woord met een g of een h? 

Met deze oefening werk je aan woordenschat en aan spelling.

Met deze werkblaadjes oefenen leerlingen de woordpakket 16 van de methode Tijd voor Taal accent 3.

Er is een werkblad waarbij leerlingen de woorden rubriceren in de juiste kolom (woorden met ch, woorden met g, verkleinwoorden, woorden met ie). Op het …

In deze woordzoeker gaan leerlingen op zoek naar woorden met ch en g.

Leerlingen gaan in de woordzoekers op zoek naar de woorden uit thema 1 tot 10 van de methode De Taalkanjers 4. Per thema zijn er aparte woordzoekers voorzien.

Volgende spellingsmoeilijkheden worden ingeoefend:

• woorden met au of ou;
• woorden met ei of …

In deze oefening komen woorden met gt of cht aan bod. Deze oefening sluit aan bij thema 9, les 10 van de methode.

Via deze opdracht oefenen leerlingen de spelling van woorden met ei of ij, au of ou en g of ch.

Geef elk kind een antwoordblad en een kaartje met de alfabetcode op. Hang de gekleurde kaartjes op in de gang, klas of speelplaats. 

Laat de …

Leerlingen oefenen de spellingsmoeilijkheden uit thema 1 tot en met 5 van de methode Talent 3.

Volgende spellingsmoeilijkheden komen aan bod:

• woorden met aai en oei;
• woorden waarbij je moet verenkelen en verdubbelen;
• woorden met g of ch;
…

Deze kaartjes kan je gebruiken bij Trivial Pursuit. Op een speelse manier oefenen leerlingen rond volgende spellingsmoeilijkheden:

• woorden met ei en ij;
• woorden met au en ou;
• verenkelen en verdubbelen;
• woorden met d en t;
• woorden met ch en g.