Een memory waarbij de woordenschat van de afbeeldingen wordt voorgelezen. 

Zoek de herfstwoorden die bij elkaar horen. Luister naar het woord en zeg het na. Vind jij alle combinaties?

Luister goed naar het woord. Kies steeds het juiste prentje. 

Volgende woorden komen aan bod:

• okkernoot,
• eikel,
• kastanje,
• paddenstoel,
• beukennoot,
• spin,
• egel,
• blad,
• dennenappel,
• mist,
• oprapen,
• pompoen ...

Speel de memory en leer de woorden. Telkens je een kaart omdraait hoor je het woord, zeg het na. Vind jij alle paren bij elkaar? 

Met deze quiz oefen je de spelling van de woorden uit thema 1 van de methode De Taalkanjers 6.

Je oefent o.a. rond volgende spellingsmoeilijkheden:

• hoor-, weet- en regelwoorden;
• leenwoorden uit het Engels;
• woorden met c, s en t;
• woorden met i of ie.

Zoek volgende woorden in het letterveld:

• pompoen,
• heks,
• spook,
• vleermuis,
• spin,
• maan,
• vampier.

Met deze quiz oefen je de spelling van de woorden uit thema 1 (les 1 tot 3) van de methode De Taalkanjers 6.

Je oefent o.a. rond volgende spellingsmoeilijkheden:

• hoor-, weet- en regelwoorden;
• Engelse werkwoorden vervoegen.

Er is een moord gebeurd. Lees de aanwijzingen en ontdek zo het tijdstip van de moord, het moordwapen en de moordenaar. Als je de moordenaar kan ontmaskeren, kan je een inspecteursbadge verdienen.

Draai aan de slotmachine en je ziet een afbeelding van een mkm-woord met een korte of lange klank.

Er zijn verschillende oefeningen mogelijk:

• een zin maken met het woord;
• het woord opschrijven in de juiste kolom (bij korte klank of lange …

Verbind de letters volgens alfabetische volgorde. Begin bij de letter A, zie jij welke figuur het wordt? 

Bekijk de twee tekeningen. Vind jij de verschillen?

Wat is dyslexie? Gebruik de simulator en ervaar zelf hoe het is om dyslexie te hebben.
Je krijgt zes stukken leestekst met telkens een meerkeuzevraag.
Bij elke tekst zal je te maken krijgen met een bepaald leesprobleem:

• spiegelen van letters die …

Met deze quiz oefen je rond woordsoorten (lidwoord, werkwoord, zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord) en zinsdelen (persoonsvorm en onderwerp).